woensdag 25 december 2019

Hila en de Heilige Alen van Waai



Het voortdurend op pad zijn in de Archipel gaat je op den duur niet in de koude kleren zitten, dat had ik tijdens al mijn vorige trips, waarvan de duur altijd vier weken was, al gemerkt. Die vier weken had ik nu inmiddels al opgesoupeerd en ik had mijn drang om steeds maar onderweg te zijn even op een lager pitje gezet omdat ik het wat meer geoorloofd vond om alles eens wat rustiger aan te doen. Door de maanden december en januari uit te kiezen voor deze trip, was dit legaal, omdat ik maar een maand per jaar in het buitenland kon verblijven.   
   Het eiland Ambon had ik een jaar eerder al uitgebreid bezocht en bekeken, waaronder bijvoorbeeld Fort Amsterdam in Hila. Op een steenworp afstand had een van de oudste kerken uit de Archipel gestaan, de Emanuel kerk. Deze was tijdens de recente burgeroorlog geheel afgebrand, maar onlangs weer opnieuw opgebouwd. Om toch weer een doel te hebben besloot ik op een ochtend een angkot (stadsbusje) te nemen en er weer heen te reizen. Om een angkot naar Hila te nemen moest ik, volgens de eigenaar van de warung waar ik zojuist koffie had gedronken, eerst naar Ambon-stad, alwaar ik op een terminal bis het betreffende vervoermiddel kon aantreffen. Een ronselaar die daar klaarstond om simpele en onwetende zielen als ik op te vangen dirigeerde me naar een klaarstaand middelgroot busje en ik vroeg voor de zekerheid aan de inzittende chauffeur of die naar Hila ging.
  ‘Ja, dua puluh’, (twintig) was het antwoord. Maar even later tikte een medereiziger me vanachter op de schouder:    
  ‘sepuluh.’(tien)

Ambon Baai


   Het was het bekende verhaal, ik was het inmiddels gewend dat men de onervaren toerist het dubbele bedrag vroeg. Het ging slechts om eurocenten, maar ik vond het niet in de haak. Het toeval wilde dat ik, eenmaal op de terminal van Hila aangekomen, vergat af te rekenen in de chaos van de drukte. De bijrijder wist me snel op te sporen in de warung waar ik koffie zat te drinken en met mijn ‘sorry, vergeten’, accepteerde hij ook mijn 10.000 biljet.
   Ik had al een paar woorden Nederlands horen praten onderweg en bij het uitstappen klampte een oudere blanke vrouw mij aan. 
  ‘Ik ben Anja, und daar loopt mein mann, ach waar ist die nu gebleven?’
   Haar man heette Henk en was zeven jaar ouder dan ik. Hij was twintig jaar samen met deze vrouw die oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig was. Deze lange man met witgrijs haar en ringbaard was op de piepkleine terminal van Hila al op zoek gegaan naar een plek waar koffie gedronken kon worden. Ze waren van plan een bezoek aan fort Amsterdam te brengen. Nadat ik mezelf had voorgesteld en verteld dat ik er ook naar onderweg was vanwege de nabijgelegen Emanuel kerk, werd er besloten gezamenlijk heen te gaan. Tijdens de koffie in de eenvoudige warung praatten we gedrieën verder. Het stel had eerder Papua – Nieuw Guinea bezocht, wat ze een hele ervaring vonden. 
  ‘Wel duur allemaal daar en het was totaal niet op toeristen berekend’, vond Henk.
Vervolgens was het stel op de overvolle Pelniboot naar Ambon bestolen en had daarbij een tasje met hun creditcards en bankpassen kwijtgeraakt. Een Nederlands pratende Ambonese vrouw had uitkomst geboden door hun aan te bieden geld uit Nederland op haar rekening over te laten maken, zodat ze dat in Ambon kon opnemen en aan het om geld verlegen zittende stel te kunnen uitbetalen. 
  ‘Het was naturlich wel ein gok om zoiets zu doen’, bekende Anja, ‘maar das ist toch allemaal goed gekomm, ja?’
   Ik vertelde hun mijn blunders uit het verleden zoals over mijn gemiste vlucht in Jakarta, van mijn kwijtgeraakte rugzak in Bandar Lampung en over mijn schipbreuk op de Asu eilanden. Het hoorde allemaal bij het avontuur en in den vreemde kan je als reiziger van alles overkomen.
Fort Amsterdam.
    Met het afrekenen vertelde de warung eigenaar dat het naar het fort ‘satu kilo’, een kilometer daarvandaan was, dus werd besloten er heen te lopen. Het was erg heet op dat moment want het was rond het middaguur en ik vond het opmerkelijk dat dit oudere, maar kennelijk nog fitte stel hiervoor koos onder deze omstandigheden. Langs de vrij rechte weg die we naar het vermeende fort aflegden, kwamen we langs eenvoudige maar keurige woningen met vaak goed aangelegde tuinen ervoor, waar vaak hibiscus, sanseveria en bougainville groeiden. Veel bewoners ervan waren daarin aanwezig en de meeste begroetten ons hartelijk of spraken ons aan. Henk, die volgens zijn eigen zeggen niets of nauwelijks iets van de Indonesische taal afwist, sprak deze mensen gewoon in het Nederlands aan, wat ik wel grappig vond en wat in veel gevallen eigenlijk nog effectief was ook, omdat veel mensen hier familie of contacten in Nederland hadden.
   Ongeveer halverwege de tocht zagen we rechts een pad die op de kust leek uit te komen en hier stelde Henk voor om daarheen te lopen om te zien of we de rest van de tocht langs de zee zouden kunnen afleggen, wat voor enige verkoeling zou kunnen zorgen. Helaas bleek er geen doorgaande weg langs de kust te zijn, maar wel werd er vlak bij zee even een pauze ingelast om een slokje water te nemen. Ik nam plaats naast Anja, die op een stapel planken in de schaduw van een oude schuur was gaan zitten.
   ‘Ik zie dat u sehr goede schoeisel draagt’, zei ze tegen me terwijl ze mijn beige kleurige woestijnstappers van het merk Palladium bekeek. 
   ‘Ik neem op dit soort tochten geen risico’s meer’, antwoordde ik, en vertelde haar over het ongeval dat me in Sumenep was overkomen. 
   ‘Ja, ien der tropen moest men gain enkel risico naimen. Ichzelf heb ein grote brandblaar aain mein been opgelaufen toen ik die verbrandde aan ein uitlaat van die motor war ich op zats. Das haab ik auch goed lassen verzorgen, want met ein traupfen ienfectie bent du nog niecht klaar, ja? Gebruikt u auch malariapillen?’ 
   Ik zei haar dat ik Lariam slikte. 
   ‘Main mann gebruikt auch Lariam, ichzelf sliek das Malarone.’ 
   Henk was op dat moment een kleedje met nootachtige vruchten aan het bekijken die in de zon lagen te drogen en vroeg mij of ik wist wat de naam daarvan was. 
   ‘Dat is pala, oftewel nootmuskaat.’ 
   Hij pakte er een op en knabbelde er een beetje op. 
   ‘Wat is het toch moeilijk om een smaak te omschrijven’, was zijn reactie.
Inmiddels had zich een clubje nieuwsgierige kinderen om hem heen verzameld en Henk maakte allerlei grapjes tegen hen in het Nederlands.
   ‘Dat zain precies jouw kleinkienderen die daar staan’, sprak Anja tot hem, ‘drie jungens und zwei meisjes, ja?’ 
Nadat ze wat met de meisje had gepraat kwam ze met de volgende conclusie: 
   ‘Zie kommen aus Makassar ja? Das zain toch allen moslim daar? Die menshen hier zain door Jakarta hierheen gestuurd om tsweidracht zu zaaien. Zij haben hier al die kerken ien der fik gestaugen und nou ist das hier mosliemgebied, ja?’

   

Henk zei de kinderen nog gedag in zijn moedertaal en daarna liepen we weer terug naar de weg waar we vandaan waren gekomen en vervolgden die tot we bij het bleke blokhuis uitkwamen waarvan ik wist dat dit het fort was. We liepen eromheen en zagen dat de toegangspoort gesloten was. Bij de vestingwal met de kantelen aangekomen wees ik het stel op het eiland Seram dat zich als een blauwgrijze schim in de uitgestrekte oceaan aftekende. Op dat moment werden we aangesproken door een man die vertelde dat degene die de sleutel van het bouwwerk bewaarde nu op zijn werk was, maar hij stuurde er toch een jongen op uit om te zien of er wat aan gedaan kon worden. Ondertussen vertelde hij ons – deels in het Indonesisch en deels in gebroken Nederlands – dat hij familie in Nederland had en dat hij de reis ernaartoe een aantal jaren geleden ondernomen had. Hierbij noemde hij een aantal plaatsnamen van die hij bezocht had, waaronder die van Scheveningen.



Uitzicht Fort met de grijsblauwe schim van het eiland Seram op de achtergrond.

   ‘Skeveniengen ist auch mooi, ja?,’ sprak Anja tot de man, ‘maar wel ein ietsje frisser, ja?’
   ‘Lebih dingin’, vertaalde ik de man voor haar. 
   De man knikte nu bevestigend met grote ogen (‘betul’) en deed een rilling na met zijn handen om zijn schouders geslagen. De sleutel was inmiddels gevonden en we konden het fort binnengaan. Ik zag nu dat er zwermen zwaluwen het gebouw in- en uitvlogen, waarvan ik bij mijn eerdere bezoek had gedacht dat dit vleermuizen waren. We bekeken het prachtige uitzicht vanuit de bovenverdieping en zette tenslotte onze handtekeningen in het gastenboek, waarbij natuurlijk ook een donatie verwacht werd. In het aparte kamertje daarvoor lagen potscherven op een kastje en waren er vergeelde foto’s van vroeger aan de muur te zien en een artikel uit een krant (welke kon ik niet zien, maar zo te zien waarschijnlijk uit De Volkskrant) waarin W.Buijze een overzicht geeft over het leven van ‘Georg Everhard Rumphius’, die tien jaar van zijn leven vlak bij het fort heeft gewoond en gewerkt: ‘Een bioloog in dienst van V.O.C.’
   Het verhaal gaat dat de bioloog in 1627 of 1628 te Hanau geboren moet zijn als Georg Everhard Rumf en in 1648 te Texel op scheep ging om naar de Nederlandse kolonie Recife in Brazilië te varen. Hij kwam daar echter nooit aan daar het schip de ‘Swarte Raef’ bij Portugal averij opliep en werd opgebracht. Rumphius bleef in Portugal hangen en leerde er een andere natuur kennen dan bij hem thuis aan de oevers van de Main, leerde er Portugees en zijn kennis van de Arabische taal moet daar begonnen zijn. In 1649 keert hij weer terug naar Hanau waar hij waarschijnlijk medicijnen studeerde. In 1652 neemt hij dienst bij de V.O.C. en op 26 december dat jaar vertrekt hij met ’t jacht ‘Muijden’ naar Batavia om Europa nooit weer terug te zien. 
   Aan het eind van 1653 komt hij in de Molukken aan en neemt er dienst als vaandrig. In 1657 wordt hij onderkoopman in Larike en omdat hij goed Maleis sprak begon hij aan een woordenboek, dat hij tot de letter P zou afmaken, waarna anderen het later zouden voltooien. Hij kreeg nu tijd om zich te verdiepen in de vegetatie, fauna en het leven in de zee. In Ambon-stad begon hij aantekeningen te maken voor het ‘Amboinse Kruijdboek’ – zijn opus magnum - en zou er veertig jaar aan werken. Op Larike zag hij voor het eerst het verschijnsel dat de zee rood wordt, rood van miljarden minuscule kreeftjes. Uit de dikke kreeftpasta die aanspoelt wordt er door een soort fermentatie een trassie gemaakt, die onmisbaar is in de Indonesische keuken. In 1660 wordt hij bij de V.O.C. bevorderd tot ‘opperhoofd’ met als standplaats Hila en wordt daar in 1662 al koopman. 
   Op Hila staat het door De Vlamingh van Oudshoorn gebouwde, met wallen versterkte blokhuis ‘Amsterdam.’ Van dit blokhuis stonden tot voor kort alleen nog vier muren met daarin een waringin boom die de muren uit elkaar drukten. In 1993 is dit hersteld in de oude vorm en voorzien van een puntdak. Rumphius heeft hier de tien meest vruchtbare jaren van zijn leven doorgebracht in een huis dat er vlakbij stond. De waterput die er was is nog steeds in gebruik. Hij trok de bossen in op zoek naar nieuwe soorten en vertelt er en passant bij hoe eeuwenlang sago wordt gewonnen. Hij legt een verzameling schelpen aan, maar heremietkreeften kruipen erin en gaan ermee aan de haal. Hij stelt vast dat vogelnestjes niet uit zeewier ontstaan, zoals algemeen werd aangenomen, maar uit een afscheidingsproduct van de vogel zelf. Hij ontdekt dat tjiktjaks door de bevolking als middel tegen lepra wordt aangewend, daar de staart van het beestje weer aangroeit wanneer het is afgevallen. 
   Rumphius wordt blind, maar de V.O.C zorgt voor tekenaars zodat hij zij studie kan voorzetten. In 1674 komen zijn vrouw en dochtertje om bij ‘Eene schrikelijke aerdbeving.’ In 1687 teistert een grote brand Ambon. Zijn Amboinse Kruijdboek gaat in 1692 scheep naar Holland, maar het schip Waterlandt dat het vervoert vergaat ten noorden van Portugal. Gelukkig zijn er voor kopieën gezorgd en verschenen in 1741 in Nederland de eerste drukken ervan. In 1705 was zijn boek ‘Rariteitenkamer’ al verschenen, dat handelt over  kreeftachtigen, delfstoffen, mineralen en kristallen. Rumphius komt op 15 juni 1702 te overlijden. In de Verenigde Staten is een vertaling van zijn Rariteitenkamer al haast klaar (‘Curiosity Cabinet’) en zijn Kruijdboek (‘Herbal’) zal mogelijk later aan de beurt komen. 
    
We liepen hierna gedrieën naar de onlangs opnieuw opgetrokken Emanuelkerk, tenminste, ik nam aan dat deze nog zo heette, want op een bord dat erbij was geplaatst werd deze naam niet meer genoemd. Het oorspronkelijke gebouw zou een stuk groter geweest zijn, maar het model moet ongeveer hetzelfde zijn geweest. Nadat een sleutelbewaarder ons had binnengelaten beken we het interieur en dat was wel heel sober; behalve de houten banken was er eigenlijk niets in de kerk waardoor de indruk kon worden gewekt dat het een druk bezochte plaats betrof voor devote gelovigen. De nieuwe plavuizen leken te zijn rood gesausd en slechts een rijtje oude tegels waren nog te onderscheiden. 
   ‘Iek denk niet dat Jakarta hier ein bijdrage aan heeft gehad’, was de mening van Anja op het geheel.
   ‘Die zain daar ja toch ganz mosliem?’  
   ‘Het gaat hier duidelijk meer om een attractie dan om een echte kerk’, was de mening van Henk die bezig was zijn naam in het gastenboek te noteren. Toch was het opmerkelijk te noemen dat toen hij de sleutelbewaarder naar zijn geloof vroeg, deze moslim als antwoord opgaf. 
   We hadden inmiddels dorst en honger gekregen en vroegen de man of er in de buurt een warung of iets dergelijks was. Hij wees naar een gebied achter de kerk, dus liepen we daarna die kant op. Henk was alweer een eind op weg toen een nieuwsgierige man ons aansprak. Volgens hem was er niets te vinden aan eetgelegenheden in de richting waar we heen gingen, dus riepen we Henk terug. Maar deze was uit het oog verdwenen en toen ik die kant opliep ontwaarde ik hem in een tuin van een huis waar hij in een kring met kinderen hand in hand aan het dansen was. Zijn grote gestalte zag ik op en neer deinen waarbij zijn grijs-witte krullen door de wind heen en weer werden bewogen. Ik wou er een plaatje van schieten, maar op dat moment was de dans net afgelopen en riep Anja hem om terug te komen. We hielden een becak (fietstaxi) aan en vroegen de man of er een tweede in de buurt was, maar dat was niet nodig, want die kwam uit het niets al aangefietst. We werden gebracht naar de warung waar we die ochtend koffie hadden gedronken en bestelden daar nu frisdranken en zoete broodjes. 
   Een busje reed zojuist weg toen we poolshoogte gingen nemen naar het eventuele beschikbare vervoer. Tijdens het wachten op de volgende konden we in een andere warung op een bankje plaatsnemen, nadat ik een belangstellende man hierover had geïnformeerd. Een moeder met haar jonge zoontje van een jaar of vier kwam vragen waar we vandaan kwamen en vroeg of er voor dit kind een plekje zou zijn als we naar Holland terugvlogen.
   ‘Komm maar met maai mee, daar ist vast nog wel ein plaatsje in main koffer, ja?’ sprak Anja tot het kind.
Ik vertaalde het een en ander aan de moeder en toen die het kind daarover inlichtte ging zijn gezichtje opeens minder vrolijk kijken en kroop hij bij zijn moeder weg. 
   ‘Het was maar ein grapje, ja’?
   Het volgende busje kwam aangereden en we namen gedrieën plaats. Inmiddels waren we van elkaar aan de weet gekomen dat we met dezelfde vlucht naar Amsterdam terug zouden vliegen. Toen ik ter hoogte van Passo uitstapte zei Henk:
   ‘Alvast een gelukkig Nieuwjaar  en we zien elkaar wel op het vliegveld.’

Henk en Anja in een betjak (Becak)
   
Na een paar dagen rondhangen wou ik wel weer eens wat zien van het eiland en ik had in mijn Lonely Planet gelezen over dikke alen van wel een meter lang die geluk zouden brengen. Bij het plaatsje Waai, een 25km verderop, zou zich een vijver bevinden waarin de gigantische gladjanussen hun rondjes zouden zwemmen. Ik had mijn ochtendkoffie weer bij mijn vaste warung gedronken en ging daarna bij de kustweg staan in afwachting van een busje dat deze kant op zou gaan. In plaats van een angkot stopte er een jongeman op zijn motor die mij zijn diensten aanbood. 
   ‘Waar naartoe?’
   ‘Naar Waai’.
   De man keek me niet begrijpend aan en op dat moment passeerde een rode angkot met de naam van mijn gewenste bestemming op een verlicht wit plastic bordje op het dak. Ik stak mijn hand op ten teken dat ik mee wilde, maar het busje was vol zodat deze doorreed.
   ‘Oh, u wilt naar Waa-ie?’, verbeterde de motorrijder mijn uitspraak van de plaatsnaam.
Na even over de prijs te hebben onderhandeld kroop ik bij hem achterop en reden we in de richting waarheen het rode busje was verdwenen. Ik had de jongeman verteld over de vijver met de dikke alen die ik wilde bekijken en hij beloofde me dat hij het wel zou weten te vinden. De weg was bochtig en ging na verloop van tijd iets omhoog. Tot tweemaal toe stopte de motorrijder om langs de weg aan diverse mensen de weg te vragen. Uiteindelijk sloegen we bij een landweggetje linksaf en vonden daar een rechthoekige stenen bassin met water waarin vrouwen in een gedeelte ervan met de was bezig waren. Ik ontwaarde in het grote linker gedeelte ervan meteen een groepje karpers van een behoorlijk formaat. Ik vertelde mijn nieuwe reisgezel dat ik gelezen had dat tegen betaling de alen opgespoord en gevoederd zouden worden door een opzichter van het complex. Nadat mijn maat wat had rondgevraagd verscheen er een man met een lange paardenstaart, gewapend met een zakje rauwe eieren en waadde het water in. Met zijn duim en middelvinger knipte hij in het water alsof hij aan het knikkeren onder water was en op dat geluid verscheen er na een tijdje een behoorlijke aal in de kleur bruingrijs dat met zwart was gemarmerd. De paardenstaart hield nu een ei aan het wateroppervlak en de hongerige aal kwam hierop aangezwommen en toonde duidelijk interesse in zijn eiwitrijke ontbijt. Nadat hij de inhoud ervan had opgeslurpt  kon meneer paardenstaart de gladjanus bij zijn lurven pakken en boven water halen om hem aan de toeschouwers op de wallenkant te laten bezichtigen.

Een heilige aal aan zijn ontbijt.
    ‘Wilt u aanraken?’ vroeg hij.
   Ik schudde van nee en zei dat ik er alleen foto’s van wou maken.
   ‘Brengt geluk,’ probeerde hij nog, maar ik liet hem lekker zijn gang gaan en volstond met het een en ander op de gevoelige plaat vast te leggen. Ook de andere, vaak nog dikkere en langere exemplaren kregen een zacht ongekookt eitje als ontbijt gepresenteerd en zelfs tussen de met zeepsop omringende wasdames kwam nog een dikke snotjurk op het geknip van de staart af die een vers eitje kennelijk niet te versmaden vond. Hierna gaf ik de alen-oppasser zijn gevraagde loon en keek naar een mogelijkheid om iets te drinken.
   ‘Miester want see hot spring?’, vroeg mijn motorheld. Het verbaasde mij niet dat er ook hier in de buurt kennelijk een plek was waar spontaan heet water uit de aardbodem ontstaat. Indonesië is nu eenmaal een land met veel vulkanen en dan kan het voorkomen dat er bronnen ontstaan waar kokend water naar de oppervlakte komt borrelen. Maar dit natuurverschijnsel was ik tijdens mijn trips al zo vaak tegengekomen dat ik het eigenlijk niet interessant genoeg meer vond voor een bezoek, maar nu we toch in de buurt waren en ik nog best een bak koffie zou lusten leek me dit intermezzo wel geschikt. We reden een stukje terug naar de plaats Tulehu en betraden een afgeschermde tuin waar eerst entree moest worden betaald. We kwamen op een plek waar een grote cementen bak met water stond te dampen.
   ‘Dus hierin kan ik een bad nemen’, vroeg ik mijn begeleider. 
   ‘Nee, nee!, is kokend! Bij ander bad verderop kan wel.’
   Voorbij een soort open bar waar mensen met handdoek om het middel geknoopt iets zaten te nuttigen of drinken in een relaxte houding, was een openbare badplaats ingericht met stralen warm bronwater die uit diverse openingen aan de kant ontsproten. De dagjesmensen waren uitbundig in het water aan het baden en hadden zo te zien de grootste pret onder elkaar. Ik bestelde aan het barretje eerst koffie voor ons tweeën en we schoven achter een van de houten tafels met bankjes aan. 
   ‘Mijn naam Yandri’, stelde mijn metgezel zich nu voor, ‘wat die van miester?’ Ik vertelde het hem terwijl we af en toe een blik wierpen op de badende gasten. 
   Veel mensen beschouwen het warme bronwater – dat inderdaad veel mineralen en zouten schijnt te bevatten – als weldadig en kennen er veel positieve eigenschappen aan toe. Ook hier en zeker in dit vakantieweekend lieten de mensen zich graag onderdompelen en –spuiten door het gezond makende nat en zo werd er meteen een bijzondere attractie van gemaakt. Ondertussen vertelden we elkaar de algemene dingen zoals gezinssamenstelling, wat voor werk en vertelde ik hem over de rede van mijn bezoek aan zijn land. 
   ‘U daar maken foto, misschien goed bij verhaal.’
Ik schoot wat plaatjes van de badende gasten, nadat ik hem had gevraagd of dat niet onbeleefd zou zijn. Hij vond van niet en veel uitgelaten jongelui in het mineraal houdende bad moedigden mij juist aan om dit te doen. We dronken onze koffie en Yandri reed me daarna weer terug naar mijn
losmen. 



Miester want see hot spring?’

 

   


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Een Moskee op Zondagochtend.

Ik moest nog een dag volmaken in Jakarta voordat mijn vliegtuig naar Manado zou vertrekken en daarom liep ik op die zondagmorgen richt...