maandag 20 januari 2020

De Bus Naar Rantepao

Voor een tweede bezoek aan Tana Toraja, het zeer bijzondere gebied in zuid west Sulawesi, had ik die trip een vliegtuig van Surabaya naar Makassar genomen. Als het mogelijk was geweest zou ik deze stad hebben overgeslagen en het liefst direct naar Toraja zijn doorgereden, omdat eerdere bezoeken aan deze stad niet echt een goed gevoel hadden achtergelaten. Ik had al begrepen dat er pas de volgende dag een bus naar Rantepao zou vertrekken, dus nam ik een taxi en liet me naar een hotel rijden dat door mijn vorige gids was aanbevolen.
  Na een rit van een half uur zette de taxichauffeur me af bij het Singgasana Hotel Makassar aan de Jl. Kajaolalido, een monstrueus hoog gebouw met 158 hotelkamers. Ik liet me inschrijven en voelde me onwennig met het knipmessende personeel, dat er automatisch vanuit leek te gaan dat miester hier voor zaken was. Mijn kamer met nummer 1412 was groot en alles bleek in uitstekende staat. Er was WIFI, satelliet televisie, minibar en koffie- en theefaciliteiten, privé kluis, haardroger en het bed was comfortabel en groot. Niet gewend aan deze luxe van een vier sterren hotel was ik aardig onder de indruk, maar ik besefte dat de prijs die ik moest ophoesten niet optimaal zou worden besteed; ik zou immers van de meeste faciliteiten die het hotel me nog meer bood geen gebruik maken. 
  Alles in het hotel en in mijn kamer was dus prima in orde, alleen bleek bij het testen de ontvangst van de tv slecht te zijn. Met het zappen was me wel opgevallen dat de sneeuwende beelden iets van een vreselijke natuurramp lieten zien. Ik zag enorme vloedgolven en auto’s die hierin als luciferdoosjes werden meegesleurd. Na een tijdje turen en luisteren naar dit verontrustende en gestoorde beeld werd me duidelijk dat Japan zojuist door een zware aardbeving getroffen was en dat de daarop volgende tsunami grote ravages aangericht zou hebben. Op dat moment ontving ik tevens een sms uit Nederland met het bericht van een bezorgde Paul: ‘Als je in de buurt van de kust bent ga dan zo snel mogelijk het binnenland in. Er is een zeer zware aardbeving in Japan geweest en er is mogelijk gevaar voor tsunami in Indonesië.’ Ik berichte terug waar ik me op dat moment bevond en dat ik me vooralsnog over het lot van mezelf geen zorgen maakte. Toch wilde ik het nieuws op de tv wat beter kunnen volgen en belde daarom de technische dienst van het hotel om naar het gestoorde toestel te komen kijken.
   ‘Dat daar ziet niet goed uit’, zei de kamerjongen in een grijze overall terwijl hij de sneeuwende beelden van de ramp bekeek.
   ‘Er is een zware aardbeving in Japan geweest’, zei ik, ‘mogelijk betekent dit ook gevaar voor Indonesië.’
   ‘Is niet erg’, zei hij terwijl hij kabels aan de achterkant van het toestel ontkoppelde. ‘Weet al waar storing zit.’ 
   Hij verwisselde wat met de kabels en schroefde een plug open. Nadat hij alles weer had aangesloten was de storing verholpen en vertrok hij weer met de mededeling: ‘Nu alles goed, ja?’
   

Singgasana Hotel Makassar




Die middag in het Singgasana Hotel bleef mijn aandacht op het scherm gericht terwijl ik 
wat rommelde en koffie dronk. Uit alle berichten die ik had gehoord en gezien kon ik distilleren dat een zware zeebeving met een kracht van 9.0 op de schaal van Richter nabij de noordoostkust van het eiland Hondsu, voor een tsunami met hoogten van 15 tot 20mtr. had gezorgd. Er zouden duizenden doden en evenveel vermisten zijn en er waren bovendien problemen met een kerncentrale gemeld. De beelden waren schokkend en de meest verontrustende die ik sinds de grote tsunami van 2004 had gezien. 
   Later in de middag begon ik over iets van eten te denken en dan wel buiten het hotel om ook de benen te kunnen strekken. Ik had het echter die middag buiten zien storten dat het een aard had en nu ik vanuit mijn hoog gelegen kamer naar de donkere wereld buiten keek was het alsof de kraan nog verder was opengedraaid. Ik herinnerde me opeens een attribuut onder in mijn koffer; een 30cm lange knuppel waaruit na wat uitschuif- en ontkoppelwerk een paraplu tevoorschijn zou komen. Hiermee gewapend liep ik mijn hotel uit, langs een rij hotelgasten die op een taxi stond te wachten en wandelde door het noodweer in de richting waarvan mijn gids me had gezegd dat er zich restaurants en winkels zouden bevinden. In een apotheek waar ik wat kleine zaken kocht zaten een aantal mensen met hun recept te wachten op bankjes terwijl ze naar een tv toestel aan de muur keken. Ook hier waren keer op keer de beelden te zien van de enorme ramp die zich in Japan had afgespeeld. Het viel me op dat bijna niemand erg onder de indruk leek te zijn van hetgeen zich op het flatscreen toestel ontvouwde, behalve een jongeman die in de opening van de deur stond te schuilen. Met grote angstige ogen keek hij afwisselend naar de schokkende beelden, waarna zijn aandacht naar het aanhoudende noodweer buiten ging, alsof de ramp op tv een aankondiging was van wat er ook hier inmiddels stond te gebeuren. 
  Nadat ik mijn aankopen had afgerekend stond ik naast deze jongeman even aarzelend naar buiten te kijken. De brede straat met stoplichten was een kolkende stroom geworden en de zwart-wit geblokte trottoirbanden waren nu geheel onder water verdwenen. Aan de overkant van de weg bevond zich een chinees restaurant en op een zeker moment had ik de moed gevonden om door de natte boel naar de overkant te waden. Met doorweekte schoenen en broekspijpen ging ik het eenvoudige eettentje binnen en bestelde een nasi goreng die door een kok aan een open veranda in een wok werd bereid. Ook hier werd er door de aanwezigen naar een tv toestel met de verontrustende beelden gekeken, maar ik had het nu wel gezien, want het waren steeds dezelfde beelden die werden herhaald. Al etend keek ik naar het aanhoudende waterballet buiten en hoopte dat het wat minder zou worden. Ik at mijn bord leeg en stapte op toen de wolkbreuk iets minder leek te worden.

  Voor de rit naar Rantepao liet ik me de volgende ochtend per taxi naar terminal bis Daya rijden. Ik trof een met golfplaat overdekt gebouw aan waarin voor wel 12 bussen plaats was, maar die nu geheel leeg en verlaten was. In een hoek op een bankje zat een oude Chinese die mij bevestigde dat hier de bus naar Tana Toraja werd verwacht. Even later werden we vergezeld door een stel uit Zweden. De man, die ik begin zeventig schatte, vertelde dat hij na 35 jaar nu opnieuw Indonesië bezocht – destijds had hij een trip door Java en Bali gemaakt. Op de vraag welke verschillen hem vooral waren opgevallen tussen toen en nu zei hij kort: ‘De vele brommers en de vervuiling.’ 
   Terwijl ik daar met het stel de verschrikkingen besprak die zich onlangs in Japan hadden afgespeeld waren er meer mensen in de terminal bijgekomen. Onder hen was een krantenverkoper die met een iPod om zijn nek liep waarvan het weergegeven repertoire voor iedereen hoorbaar was. I can’t stop loving you van Ray Charles schalde door de ruimte en ik kreeg beelden van mijn moeder in haar duster die stond te strijken bij de klanken van de Arbeidsvitaminen, terwijl ze stiekem al een eerste sherry had gedronken. Ik kocht een paar pakjes Dji Sam Soe bij de man en complimenteerde hem met zijn muziekkeuze. Het volgende nummer had zich inmiddels aangediend: Put your sweet lips a litle closer to the phone klonk er en ik herkende het wel zeer warme stemgeluid van ‘Gentleman’ Jim Reeves: let’s pretend that we’re together all alone. De krantenverkoper glunderde erbij alsof hij het zelf had gezongen en op de plaat gezet. Ik vroeg me af wat Indonesiërs toch met deze soort muziek hebben, vooral die van Jim Reeves. Ik was op mijn reizen door de archipel in de verste uithoeken mensen tegengekomen die tegenover mij hadden bekend dat hun favoriete muziek die van Gentleman Jim was. En ik vroeg me af hoe die muziek hier ooit terecht moet zijn gekomen; misschien door een dronken, verdwaalde Australische toerist die zijn platenverzameling had achtergelaten? Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor veel Country and Western muziek waarbij de pedal steel guitar wordt gebruikt. Het prototype van dit instrument werd in 1920 door een Duitser ontworpen en wordt meestal geassocieerd met Hawaï, door kokospalmen omzoomde witte stranden en schaars geklede, met bloemenkransen getooide hoelameisjes. Het zullen de zoete klanken wel zijn die de Indonesiër bekoren, zowel wat betreft die van de pedal steel guitar als van Gentleman Jim. Jim Reeves had eigenlijk in Indonesië moeten wonen; hij was dan mogelijk ook niet zo vroeg door een tragisch vliegtuigongeluk om het leven gekomen. 
   Na een tijdje van wachten klonk er een zwaar aanzwellend geronk en zag ik een wrak van een bus de terminal binnenrijden. De klamme angst schoot even in mijn ondergoed toen ik deze oude schicht goed in het vizier kreeg. Het was meer de geest van een vergane bus dan dat er van een serieus vervoersmiddel sprake zou zijn; alleen aan de raamloze carrosserie van het gedrocht viel nog af te leiden dat het ooit een bus geweest moest zijn. Zo te zien had hij in de fik gestaan of had de een of andere fundamentalistische malloot zich in dit openbare motorvoertuig opgeblazen. Maar gelukkig ging deze boze droom aan ons voorbij en reed het angstwekkende gevaarte weer net zo snel de terminal uit als dat hij binnen was gekomen. De Zweedse toerist, die ook opgelucht leek dat het vehikel niet voor ons bestemd was geweest, reageerde met ‘still going strong!’  

   Niet veel later was er dan een fatsoenlijk uitziende touringcar van de firma Litha & Co de ruimte binnengereden met de bordjes TORAJA en AC op de voorruit. De wachtende passagiers konden nu na het tonen van een ticket hun grote koffers aan de jonge bijrijder toevertrouwen, die de spullen in de daarvoor bestemde ruimtes aan de linker zijkant van de bus opborg. Het Zweedse stel had zichtbaar moeite met het afgeven van hun persoonlijke bezittingen aan de eerste de beste vreemde snuiter en in te moeten stappen zonder zicht te houden op hun bagage. Ze vertolkten dan ook mijn gevoelens die ik in dergelijke situaties meestal heb, maar ik volgde hun voorbeeld en stapte ook in. De achterblijvers kwamen voor onze ramen staan, waaronder de krantenverkoper met zijn wokmen. In de verte kon ik nog net het refrein van Everybody Needs Somebody Sometimes onderscheiden – een gouwe ouwe van Dean Martin – voordat de motor werd gestart en we de terminal uitreden.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Een Moskee op Zondagochtend.

Ik moest nog een dag volmaken in Jakarta voordat mijn vliegtuig naar Manado zou vertrekken en daarom liep ik op die zondagmorgen richt...