maandag 17 februari 2020

Een Moskee op Zondagochtend.


Ik moest nog een dag volmaken in Jakarta voordat mijn vliegtuig naar Manado zou vertrekken en daarom liep ik op die zondagmorgen richting ‘Nasional Monumen – Monas’, waar dokars - paard en wagen - rondjes reden op het grote Vrijheidsplein en waarvan de mooist opgetuigde een prijs won. Nadat ik van zowel Monas als van de paarden genoeg kiekjes had geschoten besloot ik ook meteen naar ‘Istiqlal Mosque’ - de grootste moskee van Zuidoost Azië - te gaan, niet ver van Medan Merdeka vandaan. Op dat moment vroeg een in het pak gestoken man van middelbare leeftijd mij naar de tijd, waarna ik hem vroeg wat de beste plek zou zijn voor het maken van een foto van de moskee. Hij stelde zichzelf voor als Mr. Herman en hij was ‘toevallig’ ook daarnaar op weg, dus kon ik met hem meelopen. We kwamen bij een plek waar twee mannen met een peci (zwart hoofddeksel) op achter een tafel in de open lucht zaten, dus pakte ik mijn geld alvast. 

 ‘Nee’, zei Mr. Herman, ‘hier kunt u uw schoenen uittrekken’. Opeens was hij een gids geworden, maar ik liet hem z’n gang maar gaan. Een van die twee mannen met peci was ongemerkt achter ons aan gelopen. ’Er is geen airco of fan in de moskee, maar het is hier koel van nature’, vervolgde Mr. Herman, terwijl we de gebedszaal binnenliepen. Door de uitgekiende bouwwijze woei er een koel briesje door het marmeren gebouw, waardoor het er inderdaad zeer aangenaam aanvoelde. ’Uw koningin Beatrix is hier vijf jaar geleden ook geweest, evenals Mitterrand, Kohl en Nelson Mandela; vanaf deze plek kunt u de minaret goed fotograferen’, wat inderdaad het geval was, dus ik gehoorzaamde maar en maakte een foto. ’Alle gelovigen kijken naar die kant tijdens het gebed, Mr. Jan, en elk vakje op de vloer is voor een persoon. En daar buigen ze als het weer niet zo mooi is,’ hij wees naar een overkoepelde plek in het gebouw. ’En nu laat ik u de grootste gong van de wereld zien. Kijk,’ en hij wees op een reusachtig cilindervormig gevaarte vervaardigd van hout dat met een buffelhuid bespannen was. ’U kunt nu foto maken’. Ik gehoorzaamde maar weer. ‘En nu gaat u ervoor staan en ik maak foto van u, maar zet pet af.’ Dat deed ik, waarna hij de peci van de lijfwacht z’n hoofd haalde en die op mijn zojuist ontblootte hoofd plaatste. ‘Kijkt u maar die kant op’, klik. 



We liepen een paar marmeren trappen op en kwamen op een balkon dat uitzicht bood op een paar waringin bomen. ‘Die hebben de Hollanders driehonderd jaar geleden geplant Mr. Jan, en daar staat de katholieke kerk, naast de moskee als twee broeders, Mr. Jan.’  We gingen weer een marmeren trap op. ‘Hier is mooi uitzicht op Nasional monumen en daar is Nasional museum, maak maar foto.’ Dat deed ik, terwijl ik naar de teller van mijn camera keek, die ik voor vertrek van een nieuwe film had voorzien en nu alweer op 24 stond, klik. ‘En nu gaan we nog hoger omdat u het bent Mr. Jan, de toeristen komen hier nooit. De roestvrijstalen trap is door de Bundesrepublik geleverd, terwijl het marmer van Saudi-Arabië afkomstig is. Het is hier boven wel een stuk warmer Mr. Jan, maar de moeite waard.’  We liepen de brandtrap op die naar het uiterste puntje van de moskee voerde, maar waar het uitzicht belemmerd werd door een koepel van ongewassen ruiten. Hier zei Mr. Herman niet dat ik moest fotograferen. Nadat we weer een etage lager waren gekomen zei hij: ‘nu gaan we rusten,’ terwijl hij naar een granieten bank wees. Ik haalde mijn fles mineraalwater te voorschijn, maar Mr. Herman diepte uit z’n aktentas een stapel in cellofaan verpakte ansichtkaarten op. 

Twintig stuks Mr. Jan, hier minaret, daar Nasional monumen, deze met achtergrond katholieke kerk, voor u Mr. Jan, voor maar Rp.50.000. Nu begon ik het te begrijpen, de hele vertoning was weer een valkuil geweest, ik had het toch kunnen weten. ‘Maar Mr. Herman’, begon ik, met moeite mijn vriendelijke toon bewarend, ‘ik heb zojuist zelf al die plaatjes geschoten, deze heb ik dan niet meer nodig.’ Maar Mr. Herman liet zich niet in de kaarten kijken; ‘alle toeristen kopen ze, heus, zo mooi krijgt een amateur ze niet.’ ‘Nee dank u wel,’ zei ik beslist, ‘die van mij zijn trouwens dia’s en zo mooi zien de toeristen die weer niet.’ Zo, daar had hij niet van terug. Maar toen begon hij uit een ander vaatje te tappen; ‘u moet mij maar Rp.50.000. betalen voor de rondleiding en onze lijfwacht Rp.20.000.’ Ik begon te balen, maar zoals ik me had voorgenomen hield ik me in en betaalde maar. Toen gaf Mr. Herman het nog niet op: ‘ik heb u naar hoogste plek gebracht Mr. Jan, en dat kost nog eens Rp.50.000., voor algemene kas, begrijpt u?’ 

  Ik begon te koken. ‘Ik moet nu naar het Gambir station, als u mij toestaat,’ en ik liep al een paar treden naar beneden. Haastig liep hij me na, terwijl hij uitlegde dat hij voor z’n lunch ook die kant op wou. Bij het bureau aangekomen waar onze schoenen stonden trok ik deze snel aan en zei haastig ‘thanks’ tegen de heren met de peci op en liep in de richting van het station, op de voet gevolgd door Mr. Herman. ‘In Indonesië zeggen we altijd “terima kasih,” Mr. Jan en in plaats van you welcome “sama sama” ’, hoorde ik ‘m achter me met een hijgend stemgeluid zeggen. ‘En Rp.50.000 is voor algemene kas, heus, alle toeristen betalen, u toch ook ?’ M’n geduld was op. 


 ‘Moet u eens goed luisteren Mr. Herman. Ik heb u en die lijfwacht genoeg betaald en als u dat niet genoeg vindt roept u maar de politie. Denkt u dat die briefjes met Soeharto erop aan mijn rug groeien? Ik heb een heel jaar gespaard om naar Indonesië te kunnen komen en in Holland woon ik in een gewoon rijtjeshuis, zeer eenvoudig Mr. Herman. Ik bezit geen auto en rijd gewoon op een fiets. Als u wilt roept u de politie, maar ik betaal geen rupiah meer!’ Mr. Herman begon zenuwachtig te lachen en hield een wijsvinger voor z’n mond terwijl hij naar mensen wees met z’n andere hand, ten teken dat ik mijn volume moest temperen, daar andere mensen konden meegenieten. ‘Laat ze maar horen wat een oplichter u bent, Mr. Herman,’ zei ik met hetzelfde stemvolume, niet van plan me nog enigszins in te houden. Hierop schoot hij haastig een Padang eethuis in, waarna ik op een bajaj afliep en me daarmee terug naar mijn guesthouse liet rijden. 







 
 










vrijdag 31 januari 2020

Een Avondje Herrie.

In Sumenep, Madura had ik een aardige gids ontmoet met de naam Adi, die voor een toeristenbureau werkte en toen ik daar op bezoek was werd ik door zijn baas rondgeleid in het kraton van de sultan, dat tegenover het kantoor was gelegen. Hij leidde me door alle vertrekken, ook de vertrekken die alleen bestemd waren voor de ontvangst van speciale gasten. 
  Nadat hij zijn plannen voor een renovatie van het kraton aan me had ontvouwd gingen we weer terug naar het toeristen informatiekantoor. Daar werd aan een bureautje koffie voor ons tweeën gebracht terwijl Adi in de weer was met een waterpijp, die hij het opperhoofd kwam presenteren nadat deze met speciale kooltjes en tabak was opgestookt. Ons gesprek werd voortgezet terwijl hij af en toe aan mondstuk lurkte van een slang die uit het waterreservoir stak. Een luid geproest was het resultaat, maar dat belette de toeristenbaas kennelijk niet om er onverschrokken mee door te gaan. Hij vertrouwde me tussendoor toe dat hij in zijn jongere jaren met vrienden af en toe sabu sabu had gebruikt, waarop ik hem vroeg of hij daarmee ganya bedoelde. ‘Nee’, zei hij, ‘ganya dat rookt men in Atjeh, het is dat witte poeder waar men wakker van blijft.’ Adi stookte de kop van de waterpijp met het smeulende goedje nog eens voor hem op terwijl hij verder aan de slang zoog. Het opperhoofd veranderde van onderwerp en haalde er een boekwerkje bij waarin vele foto’s waren afgedrukt.
   ’Deze dame zal je misschien wel kennen,’ en hij wees op een van de foto’s. ‘Ze heeft een tijdje hier in een hotel gelogeerd en haar naam was Tante Lien,’ 
   Ik herkende het typetje waarmee Wieteke van Dort in Nederland grote bekendheid had verwerft. Ik vertelde hem dat ze mij wel bekend was en dat ze vaak op de Nederlandse tv te zien was geweest in die rol.
   ‘Maar hoe heette toch die man van haar?’,vervolgde hij al verder stomend. ‘Hij was in Sumenep geboren en kwam hier zijn roots napluizen.’ Ik bekeek een van de foto’s waar hij opstond en herkende Edwin Rutten, beter bekend als Ome Willem. Ik vertelde hem de nickname van deze acteur en zanger.
   ‘Ja, Ome William heette hij, een zeer aardige man. Hij liet zich per betjak door de straten rijden terwijl hij kroepoek en saté at. Met een filmploeg werd dit allemaal voor een documentaire gedraaid. Daarna is de ploeg naar Bali vertrokken voor het vervolg ervan.’
   Er was een andere man bij ons bureautje aangeschoven waarmee andere zaken besproken moesten gaan worden. Ons gesprek werd afgesloten nadat Adi’s baas mij had gevraagd die avond aanwezig te willen zijn omdat er een openluchtconcert werd gegeven in het teken van islam en cultuur 2009. Ik beloofde het hem, evenals mijn verdere naspeuringen wat betreft de informatie over een oude Nederlandse zoutfabriek. Ik liet het opperhoofd alleen met de zojuist aangeschoven man en zag nog hoe Adi op zijn verzoek de waterpijp naar een achterkamertje afvoerde en zijn vingers aan de gloeiend hete kop brandde toen hij deze wilde legen. Het porseleinen reservoir liet hij daardoor op de marmeren grond kletteren waardoor die in stukken uit elkaar spatte. Er was een gedempt gevloek hoorbaar en ik zag hem op zijn onderlip bijten. Ik lachte en zei: ‘accidents will happen,’ waarna ik het kantoor verliet en mijn hotel weer opzocht. 
   
Kraton, Sumenep


Die avond kwam Adi me zoals afgesproken ophalen op zijn motor en reden we naar zijn kantoor, waar buiten op een open plaats een podium was opgesteld met PA systeem, waar de zware bassen ons tegemoet kwamen van de band die op hoog volume zijn repertoire aan het afwerken was. De muziekstijl hield het midden tussen dangdut en Arabisch getinte rockmuziek en de bezetting bestond uit een opzwepende ritmesectie van bongo- en tablaspelers waarnaast een drummer was opgesteld. Voorts was er een fluitist, toetsenist, gitarist, bassist en twee gesluierde dames verzorgden de vocalen. Naderbij gekomen had ik het liefst weer rechtsomkeert gemaakt, want het abnormale hoge volume deed zeer aan mijn toch al aangetaste hoorvermogen, waar mijn eigen muzikantenverleden voornamelijk verantwoordelijk voor was geweest. Maar Adi verzocht me plaats te nemen op een van de vele wit plastic stoeltjes, die grotendeels nog onbezet waren gebleven, wat er op wees dat de andere aanwezigen – die allemaal op veilige afstand het gebeuren gade sloegen – er mogelijk ook zo over dachten. 
   Op het podium werd er door een aantal enthousiastelingen stevig op de maat van de exotische klanken mee gedanst. Een van de organisatoren kwam op me afgelopen en gebaarde met zijn duim omhoog – van een normale conversatie was met het abnormale geluidsgeweld natuurlijk geen sprake – dat alles natuurlijk zeer cool en swingend zou zijn. Ik knikte maar van ja en deed mijn best om er een beetje enthousiast bij te kijken. Maar de gangmaker had kennelijk meer plannen met mij in gedachten, want hij gebaarde me mee te lopen, waarbij hij een arm om me heen sloeg en me richting het podium opduwde. Ik dacht dat ik misschien aan enkele van de bandleden voorgesteld zou gaan worden en liep, al was het niet van harte, maar met hem naar de zijkant van het podium op, alwaar een ladder was opgesteld waarmee men de muziekvloer kon bereiken. Maar het was de bedoeling dat ik net als die dansende uitslovers ook als een lunatic zou gaan bewegen tussen de aanwezige muzikanten die stonden te spelen alsof hun leven ervan afhing. ‘Goeie genade nog aan toe’, ging er door me heen, ‘hoe moet ik me hier nu weer zien uit te redden?’ Vluchten kon niet meer en voor ik het wist werd ik als bij een polonaise in de maalstroom van deze kamelenpop-ellende meegesleurd.
   Ik keek maar beetje af hoe de andere dwazen zich over de planken voortbewogen en imiteerde hun voetpassen en armbewegingen maar wat en zag aan hun enthousiaste gezichten dat dit kennelijk wel in de smaak viel. Dit ging zo een tijdje door totdat het nummer tot mijn grote vreugde ten einde was gekomen. Ik wilde al in de richting van de trap lopen waarmee ik het podium bestegen had, maar daar kon natuurlijk geen sprake van zijn. Ik was nu in het muzikale web ingesloten en voorlopig lieten deze idioten me niet meer gaan, dat werd me inmiddels wel duidelijk. De mooiste van de twee zangeressen verscheen nu bij de microfoon en een zo mogelijk nog meer opzwepend nummer uit hun uitgebreide repertoire werd nu ten gehore gebracht. Weer stelde ik me aan als een achterlijke idioot door wat mijn middel te draaien en daar werd nu hoorbaar luid om gejoeld door het toestromende publiek, die de vacante plastic stoeltjes nu bijna allemaal hadden bezet om deze dwaze kale buitenlander zijn kunstjes te zien vertonen. 
   Het zweet gutste inmiddels overvloedig van me af en stroomde over mijn brillenglazen heen, waardoor ik niet precies kon zien waar ik mijn passen zette, zodat ik op een gegeven moment op een haartje na een doodsmak maakte tussen het publiek, veroorzaakt door een ezelsoor van een vloerkleed dat over de planken van het podium was gedrapeerd. De nummers duurde ellenlang, maar aan alles komt een einde, dus ook aan het tweede nummer waar ik op mee danste. Ik snakte inmiddels naar adem als een snoek op een hooizolder. Permissie om het podium te verlaten kreeg ik nog steeds niet, maar de mooie zangeres gebaarde me te gaan zitten op een stoeltje aan de zijkant van het geheel en ik kreeg een plastic bekertje met bronwater van haar aangereikt als dank voor mijn kunsten tot zover. Voor de grap riep ik naar haar dat ze nu het bekende dangdutnummer Kuching Garong maar eens moesten gaan inzetten. Een hilarisch gelach ontsteeg er nu vanuit de kant van de band en de mooie dame keek even onthutst. Maar al spoedig zag ze er kennelijk ook de humor van in en lachte – hoewel niet helemaal van harte – met de anderen mee. De toetsenist hoorde ik tussen de nummers door het loopje van dit overbekende en ondeugende sexy dangdutnummer repeteren terwijl ik al in mijn zakken voelde of ik genoeg kleingeld aan flappen bij me had om dit tijdens het nummer over de sensueel bewegende zangeres uit te kunnen strooien, zoals ik wel op een filmpje van YouTube had gezien.
   Maar ik denk dat uiteindelijk de gesluierde zangeres het idee moet hebben verworpen om er daadwerkelijk op in te gaan, zodat het volgende nummer weer een Arabisch getinte kamelendeun werd en andermaal presten de muzikanten me weer om mijn stuntelige danspassen te gaan vertonen. Nu zag ik in de hoek bij de percussionisten iemand met een tamboerijn in de hand zitten en was ik zo vrij om deze maar even van hem over te nemen om mezelf nog enige functie aan het geheel te geven. Al schuddend in de maat ging ik op het ritme met het gezelschap mee, terwijl ik me natuurlijk weer als een gestoorde over het toneel bewoog. Ook dit nummer duurde natuurlijk weer ellenlang en toen het slotakkoord eindelijk had geklonken was de maat voor mij vol. 
   Vastberaden liep ik nu op het laddertje af dat mijn verlossing zou betekenen, nadat ik de tamboerijn weer had overgedragen aan de in witte jurk geklede percussionist, en hoewel er van de bandkant hevig werd geprotesteerd op mijn voorgenomen vertrek, was er geen Allah of Mohammed meer die mij nog van mijn resolute plannen kon weerhouden. Weer terug op mijn witte stoeltje werd ik door Adi en het opperhoofd stevig op de schouders getikt ten teken dat de vertoning geslaagd moet zijn geweest. Ik verlangde nu nog maar naar één ding en dat was ver weg van dit oorverdovende lawaai en mezelf terug te trekken in mijn rustige en inmiddels vertrouwde kamer van mijn hotel. Adi stond erop dat hij mij daarheen op zijn motor naar toe zou brengen, maar ik was bang dat ik een fikse verkoudheid zou oplopen wanneer dat gebeurde, daar ik inmiddels geen droge draad meer aan het lijf had. Met een opgelucht, maar ook merkwaardig voldaan gevoel slaagde ik er daarna in mijn weg terug te vinden en dacht al 
slenterend bij mezelf: ‘het zit er gelukkig op, zonder het alom gevreesde gezichtsverlies.’



maandag 20 januari 2020

De Bus Naar Rantepao

Voor een tweede bezoek aan Tana Toraja, het zeer bijzondere gebied in zuid west Sulawesi, had ik die trip een vliegtuig van Surabaya naar Makassar genomen. Als het mogelijk was geweest zou ik deze stad hebben overgeslagen en het liefst direct naar Toraja zijn doorgereden, omdat eerdere bezoeken aan deze stad niet echt een goed gevoel hadden achtergelaten. Ik had al begrepen dat er pas de volgende dag een bus naar Rantepao zou vertrekken, dus nam ik een taxi en liet me naar een hotel rijden dat door mijn vorige gids was aanbevolen.
  Na een rit van een half uur zette de taxichauffeur me af bij het Singgasana Hotel Makassar aan de Jl. Kajaolalido, een monstrueus hoog gebouw met 158 hotelkamers. Ik liet me inschrijven en voelde me onwennig met het knipmessende personeel, dat er automatisch vanuit leek te gaan dat miester hier voor zaken was. Mijn kamer met nummer 1412 was groot en alles bleek in uitstekende staat. Er was WIFI, satelliet televisie, minibar en koffie- en theefaciliteiten, privé kluis, haardroger en het bed was comfortabel en groot. Niet gewend aan deze luxe van een vier sterren hotel was ik aardig onder de indruk, maar ik besefte dat de prijs die ik moest ophoesten niet optimaal zou worden besteed; ik zou immers van de meeste faciliteiten die het hotel me nog meer bood geen gebruik maken. 
  Alles in het hotel en in mijn kamer was dus prima in orde, alleen bleek bij het testen de ontvangst van de tv slecht te zijn. Met het zappen was me wel opgevallen dat de sneeuwende beelden iets van een vreselijke natuurramp lieten zien. Ik zag enorme vloedgolven en auto’s die hierin als luciferdoosjes werden meegesleurd. Na een tijdje turen en luisteren naar dit verontrustende en gestoorde beeld werd me duidelijk dat Japan zojuist door een zware aardbeving getroffen was en dat de daarop volgende tsunami grote ravages aangericht zou hebben. Op dat moment ontving ik tevens een sms uit Nederland met het bericht van een bezorgde Paul: ‘Als je in de buurt van de kust bent ga dan zo snel mogelijk het binnenland in. Er is een zeer zware aardbeving in Japan geweest en er is mogelijk gevaar voor tsunami in Indonesië.’ Ik berichte terug waar ik me op dat moment bevond en dat ik me vooralsnog over het lot van mezelf geen zorgen maakte. Toch wilde ik het nieuws op de tv wat beter kunnen volgen en belde daarom de technische dienst van het hotel om naar het gestoorde toestel te komen kijken.
   ‘Dat daar ziet niet goed uit’, zei de kamerjongen in een grijze overall terwijl hij de sneeuwende beelden van de ramp bekeek.
   ‘Er is een zware aardbeving in Japan geweest’, zei ik, ‘mogelijk betekent dit ook gevaar voor Indonesië.’
   ‘Is niet erg’, zei hij terwijl hij kabels aan de achterkant van het toestel ontkoppelde. ‘Weet al waar storing zit.’ 
   Hij verwisselde wat met de kabels en schroefde een plug open. Nadat hij alles weer had aangesloten was de storing verholpen en vertrok hij weer met de mededeling: ‘Nu alles goed, ja?’
   

Singgasana Hotel Makassar




Die middag in het Singgasana Hotel bleef mijn aandacht op het scherm gericht terwijl ik 
wat rommelde en koffie dronk. Uit alle berichten die ik had gehoord en gezien kon ik distilleren dat een zware zeebeving met een kracht van 9.0 op de schaal van Richter nabij de noordoostkust van het eiland Hondsu, voor een tsunami met hoogten van 15 tot 20mtr. had gezorgd. Er zouden duizenden doden en evenveel vermisten zijn en er waren bovendien problemen met een kerncentrale gemeld. De beelden waren schokkend en de meest verontrustende die ik sinds de grote tsunami van 2004 had gezien. 
   Later in de middag begon ik over iets van eten te denken en dan wel buiten het hotel om ook de benen te kunnen strekken. Ik had het echter die middag buiten zien storten dat het een aard had en nu ik vanuit mijn hoog gelegen kamer naar de donkere wereld buiten keek was het alsof de kraan nog verder was opengedraaid. Ik herinnerde me opeens een attribuut onder in mijn koffer; een 30cm lange knuppel waaruit na wat uitschuif- en ontkoppelwerk een paraplu tevoorschijn zou komen. Hiermee gewapend liep ik mijn hotel uit, langs een rij hotelgasten die op een taxi stond te wachten en wandelde door het noodweer in de richting waarvan mijn gids me had gezegd dat er zich restaurants en winkels zouden bevinden. In een apotheek waar ik wat kleine zaken kocht zaten een aantal mensen met hun recept te wachten op bankjes terwijl ze naar een tv toestel aan de muur keken. Ook hier waren keer op keer de beelden te zien van de enorme ramp die zich in Japan had afgespeeld. Het viel me op dat bijna niemand erg onder de indruk leek te zijn van hetgeen zich op het flatscreen toestel ontvouwde, behalve een jongeman die in de opening van de deur stond te schuilen. Met grote angstige ogen keek hij afwisselend naar de schokkende beelden, waarna zijn aandacht naar het aanhoudende noodweer buiten ging, alsof de ramp op tv een aankondiging was van wat er ook hier inmiddels stond te gebeuren. 
  Nadat ik mijn aankopen had afgerekend stond ik naast deze jongeman even aarzelend naar buiten te kijken. De brede straat met stoplichten was een kolkende stroom geworden en de zwart-wit geblokte trottoirbanden waren nu geheel onder water verdwenen. Aan de overkant van de weg bevond zich een chinees restaurant en op een zeker moment had ik de moed gevonden om door de natte boel naar de overkant te waden. Met doorweekte schoenen en broekspijpen ging ik het eenvoudige eettentje binnen en bestelde een nasi goreng die door een kok aan een open veranda in een wok werd bereid. Ook hier werd er door de aanwezigen naar een tv toestel met de verontrustende beelden gekeken, maar ik had het nu wel gezien, want het waren steeds dezelfde beelden die werden herhaald. Al etend keek ik naar het aanhoudende waterballet buiten en hoopte dat het wat minder zou worden. Ik at mijn bord leeg en stapte op toen de wolkbreuk iets minder leek te worden.

  Voor de rit naar Rantepao liet ik me de volgende ochtend per taxi naar terminal bis Daya rijden. Ik trof een met golfplaat overdekt gebouw aan waarin voor wel 12 bussen plaats was, maar die nu geheel leeg en verlaten was. In een hoek op een bankje zat een oude Chinese die mij bevestigde dat hier de bus naar Tana Toraja werd verwacht. Even later werden we vergezeld door een stel uit Zweden. De man, die ik begin zeventig schatte, vertelde dat hij na 35 jaar nu opnieuw Indonesië bezocht – destijds had hij een trip door Java en Bali gemaakt. Op de vraag welke verschillen hem vooral waren opgevallen tussen toen en nu zei hij kort: ‘De vele brommers en de vervuiling.’ 
   Terwijl ik daar met het stel de verschrikkingen besprak die zich onlangs in Japan hadden afgespeeld waren er meer mensen in de terminal bijgekomen. Onder hen was een krantenverkoper die met een iPod om zijn nek liep waarvan het weergegeven repertoire voor iedereen hoorbaar was. I can’t stop loving you van Ray Charles schalde door de ruimte en ik kreeg beelden van mijn moeder in haar duster die stond te strijken bij de klanken van de Arbeidsvitaminen, terwijl ze stiekem al een eerste sherry had gedronken. Ik kocht een paar pakjes Dji Sam Soe bij de man en complimenteerde hem met zijn muziekkeuze. Het volgende nummer had zich inmiddels aangediend: Put your sweet lips a litle closer to the phone klonk er en ik herkende het wel zeer warme stemgeluid van ‘Gentleman’ Jim Reeves: let’s pretend that we’re together all alone. De krantenverkoper glunderde erbij alsof hij het zelf had gezongen en op de plaat gezet. Ik vroeg me af wat Indonesiërs toch met deze soort muziek hebben, vooral die van Jim Reeves. Ik was op mijn reizen door de archipel in de verste uithoeken mensen tegengekomen die tegenover mij hadden bekend dat hun favoriete muziek die van Gentleman Jim was. En ik vroeg me af hoe die muziek hier ooit terecht moet zijn gekomen; misschien door een dronken, verdwaalde Australische toerist die zijn platenverzameling had achtergelaten? Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor veel Country and Western muziek waarbij de pedal steel guitar wordt gebruikt. Het prototype van dit instrument werd in 1920 door een Duitser ontworpen en wordt meestal geassocieerd met Hawaï, door kokospalmen omzoomde witte stranden en schaars geklede, met bloemenkransen getooide hoelameisjes. Het zullen de zoete klanken wel zijn die de Indonesiër bekoren, zowel wat betreft die van de pedal steel guitar als van Gentleman Jim. Jim Reeves had eigenlijk in Indonesië moeten wonen; hij was dan mogelijk ook niet zo vroeg door een tragisch vliegtuigongeluk om het leven gekomen. 
   Na een tijdje van wachten klonk er een zwaar aanzwellend geronk en zag ik een wrak van een bus de terminal binnenrijden. De klamme angst schoot even in mijn ondergoed toen ik deze oude schicht goed in het vizier kreeg. Het was meer de geest van een vergane bus dan dat er van een serieus vervoersmiddel sprake zou zijn; alleen aan de raamloze carrosserie van het gedrocht viel nog af te leiden dat het ooit een bus geweest moest zijn. Zo te zien had hij in de fik gestaan of had de een of andere fundamentalistische malloot zich in dit openbare motorvoertuig opgeblazen. Maar gelukkig ging deze boze droom aan ons voorbij en reed het angstwekkende gevaarte weer net zo snel de terminal uit als dat hij binnen was gekomen. De Zweedse toerist, die ook opgelucht leek dat het vehikel niet voor ons bestemd was geweest, reageerde met ‘still going strong!’  

   Niet veel later was er dan een fatsoenlijk uitziende touringcar van de firma Litha & Co de ruimte binnengereden met de bordjes TORAJA en AC op de voorruit. De wachtende passagiers konden nu na het tonen van een ticket hun grote koffers aan de jonge bijrijder toevertrouwen, die de spullen in de daarvoor bestemde ruimtes aan de linker zijkant van de bus opborg. Het Zweedse stel had zichtbaar moeite met het afgeven van hun persoonlijke bezittingen aan de eerste de beste vreemde snuiter en in te moeten stappen zonder zicht te houden op hun bagage. Ze vertolkten dan ook mijn gevoelens die ik in dergelijke situaties meestal heb, maar ik volgde hun voorbeeld en stapte ook in. De achterblijvers kwamen voor onze ramen staan, waaronder de krantenverkoper met zijn wokmen. In de verte kon ik nog net het refrein van Everybody Needs Somebody Sometimes onderscheiden – een gouwe ouwe van Dean Martin – voordat de motor werd gestart en we de terminal uitreden.




zondag 29 december 2019

Guna Guna in Madura.

.

Die avond, net toen ik mijn foto’s aan het beoordelen was die ik zojuist op mijn laptop had gedownload, werd er op mijn hoteldeur geklopt. Er stond een jongeman van net dertig voor de deur die aan mij vroeg of ik de Belanda was waarvan hij had vernomen dat die zich in het hotel moest bevinden. Adi was twee jaar eerder in Nederland op vakantie geweest en liet dit merken door me te begroeten met ‘goedenavond menir’. Hij had wat jaren gidswerk verricht voor de spaarzame buitenlandse toeristen die in Sumenep verzeild waren geraakt. Van zijn werkgever had hij slechts twee weken permissie gekregen om het kleine landje waarover hij zoveel had gehoord te kunnen bezoeken en aan een Nederlander met de naam Joep had hij het te danken dat een en ander destijds geregeld was. Hij werkte bij afdeling toerisme van Dinas Parwisata dan Kabupaten Sumenep en zittend op de veranda voor mijn appartement praatten we nog wat door. 
   Omdat hij slechts op een paar honderd meter van het hotel woonde verkaste we na een tijdje daarheen en stelde hij me aan zijn vrouw voor, die twee maanden eerder bevallen was van een dochter. Zijn huiskamer stond vol met stille getuigen van zijn grootse trip ooit in de vorm van Delftsblauwen schotels, windmolens en een paar houten klompen in een hoek, terwijl hij het voorbeeld van menig Nederlandse huiskamer had gevolgd door vele plankjes en letterbakken aan de muur te bevestigen, waarop hij tal van Hollandse prullaria had uitgestald. Fotografie was zijn grote hobby en ik kreeg die avond een boekwerk te ze zien waarin zijn best gelukte plaatjes van de Hollandse trip waren afgedrukt – een geschenk van zijn sponsorgastheer die dit middels een service van de Hema had kunnen verwezenlijken. In het fotoboek stond hij steeds met zijn brede grijns afgebeeld bij typisch Hollandse locaties als Volendam (op klompen en in de bekende klederdracht gestoken), Kinderdijk (met de rij windmolens op de achtergrond) en het Haagse Binnenhof met een nieuwe haring met uitjes in de hand boven zijn geopende mond bengelend. Hij vertelde me daarbij, niet zonder trots, hoe hij steeds spontaan gratis onderdak had genoten bij de diverse gezinnen, die voor zijn aanwezigheid gevochten moesten hebben, zodat hij geen geld aan dure hotels had hoeven te besteden.
   Terwijl we op zijn veranda buiten aan de koffie zaten ontwaarden we een felle lichtflits die langs de donkere avondhemel schoot en ik opperde dat het een komeet of vallende ster geweest zou kunnen zijn. Maar hij keek even als door de flits bevangen terwijl het angstzweet op zijn voorhoofd begon te parelen en zei: ‘ze zijn weer bezig.’ Hierop vertelde hij mij een bijna ongeloofwaardig en griezelig horrorverhaal dat hem en zijn vrouw ruim een jaar daarvoor was overkomen.
   ’Ik heb ook nooit in die hocus-pocus geloofd, maar ik weet nu wel beter. Mijn vrouw en ik hebben inmiddels heel wat meegemaakt op dat gebied.’ 
   Zijn ogen keken angstig in het rond terwijl hij het verhaal vertelde. Er waren dezelfde soorten flitsen in zijn achtertuin waargenomen, waarna zijn vrouw aan het onderlichaam verlamd was geraakt waardoor ze wekenlang niet meer kon lopen of staan en in bed haar behoeften liet gaan. Volgens een familielid moest er sprake zijn van guna guna – zwarte magie – en adviseerde het stel een medium in te schakelen, teneinde de duistere krachten die hen uiteindelijk beide ten gronde zou richten, ongedaan te maken. Er moesten dure ingrediënten als moeilijk te verkrijgen zalven, wierook en parfums worden aangeschaft en er werden zittingen bij hen thuis gehouden met de bewuste zwarte magie specialist erbij. Na veel mediteren en wichelroede gezwaai kwam deze tot de conclusie dat er bij het stel in de achtertuin gezocht moest worden en na lang speuren en graven werd er een merkwaardig cilindervormig voorwerp opgediept onder de grond ter grootte van een forse mannenduim dat was vervaardigd uit opgerolde stukjes doek en plastic, waarin roestige oude naalden en/of spijkers waren verborgen. In het binnenste stukje witte doek waren Arabische tekens uit de koran opgeschreven waaronder op kinderlijke wijze een mannetje was afgebeeld met drie naalden in het lijf, een in de benen, een tweede in het onderlichaam en de derde in het hoofd. Voordat ze dit onder ogen hadden gekregen had de guna guna bezweerder het akelige voorwerp in hun tuinvijver gegooid waarop een water eruptie moet hebben plaatsgevonden zoals wel gebeurt wanneer men een aantal suikerklontjes in een gezinsfles Coca-cola laat zakken. Hierna werden er allerlei ceremoniële handelingen uitgevoerd met de heilige zalven en parfums waarna het geheel moest worden afgesloten met een uitgebreide selamatan – religieus feestmaal  in hun huis waarbij de hele familie van het stel met het medium aanwezig waren. Bijna direct daarop was het gevoel in de onderlijf van Adi’s vrouw weer teruggekeerd en kon ze weer lopen en de dingen doen die zij daarvoor altijd had kunnen doen. Maar hiermee was de nachtmerrie nog niet afgelopen. Tot tweemaal toe werd het jonge gezin door dergelijke aanvallen van zwarte magie getroffen, waarbij steeds weer dergelijke betoverde voddenproppen opgespeurd dienden te worden, waarbij de laatste op een kerkhof zou zijn gevonden, niet ver van hun woonhuis vandaan. Al hun spaarcenten moesten eraan geloven om al het kwaad dat over hen heen kwam ongedaan te maken. 
   Ik vroeg Adi na dit schokkende verhaal wie dit ernstige vergrijp moet hebben aangericht, waarop hij schouderophalend reageerde: ‘”iemand” die jaloers op ons moet zijn geweest. Ik had namelijk net dit huis van mijn vader geërfd en zoiets kan sommige mensen afgunstig stemmen.’
   ‘En had men niet,’ zo vroeg ik hem, ‘haren, nagels en dergelijke lichaamseigen onderdelen nodig om een dergelijk kwaad over iemand uit te roepen?’
   ‘Een herkenbare foto van het slachtoffer is al genoeg om het ritueel uit te kunnen voeren.’
   Achteraf wist ik niet wat ik moest geloven van zijn schokkende en fantasievolle verhaal. Mogelijk had hij wel eens iets gelezen over een dergelijke Indische fabel uit tempo doeloe

en had hij mij dit op de mouw willen spelden om indruk te kunnen maken en daar ik van nature niet bijgelovig ben wantrouw ik dergelijke verhalen altijd ten zeerste. Ik besloot het verhaal maar naar het rijk der fabelen te verwijzen, daar er in de moderne tijd toch geen reden meer is om aan dergelijke hocus pocus enige waarheid toe te schrijven. Mogelijk had ik Adi verder links laten liggen door deze ongeloofwaardige kwestie, ware het niet dat hij me die avond ook enige bijzonderheden had verteld over de oude zoutfabriek. Deze was destijds door de Nederlanders gebouwd en er waren nu plannen voor een uitgebreide renovatie. Hij zou me die laten zien alsmede diverse andere bezienswaardigheden van het eiland.  

Er werd een merkwaardig cilindervormig voorwerp opgediept...
Die zaterdag werd ik om elf uur door Adi met zijn motor opgehaald en bekeken we eerst twee toegangspoorten van oude tempels niet ver van zijn huis vandaan. Deze overblijfselen, daterend uit de 16e eeuw, wezen erop dat niet alleen de nog bestaande kraton een overblijfsel was van de oude cultuur waarop Sumenep gevestigd is. 
   Omdat ik nog wat foto’s uit Adi’s archief wilde kopiëren en hij enkele van mij had ik mijn laptop meegenomen en zaten we even later in zijn kamer achter de desktop waarmee hij zijn verzameling foto’s had opgeslagen. Nadat hij mijn gewenste foto’s had gedownload en ik een aantal van hem opende hij een map waar als onderschrift ‘Black Magic’ bij stond. Tot mijn grote verrassing had hij destijds een hele fotoreportage gemaakt van het guna guna gebeuren dat hem en zijn vrouw een jaar daarvoor was overkomen. Op de foto’s waren de akelige voorwerpen te zien die al het leed moeten hebben aangericht; een tot een kleine cilinderprop samengebonden kluwen van doekjes en plastic, die destijds een eruptie als suikerklontjes in een fles cola moet hebben veroorzaakt toen deze in de tuinvijver werd gegooid. De selamantan die bij het stel thuis werd gehouden om de bezwering af te wenden en waar naast het medium in witte jurk de hele familie aanwezig was gezeten aan een uitgebreide dis. Maar het meest schokkend vond ik toch wel de kinderlijke tekeningen van de poppetjes met naaldenprikken in onder-, midden- en bovenlijf, compleet met de roestige spijker en naalden in de katoenen lap waarop de Koranteksten in het Arabische schrift stond, en een koude huivering liep nu over mijn hele lichaam bij het zien van deze harde bewijzen. 
   Zoals eerder gezegd had ik dit hele verhaal aanvankelijk met een behoorlijke korrel zout genomen, maar nu kon ik niet meer ontkennen dat Adi die eerste avond mij de waarheid verteld moet hebben. Nu, met het tonen van deze foto’s, droop het angstzweet weer overvloedig van zijn gezicht af en met grote angstige ogen vroeg hij me, nadat ik een paar afbeeldingen had mogen kopiëren, of hij de pc mocht afsluiten om de nare herinnering van zich af te kunnen zetten.  

..waarin roestige oude naalden en/of spijkers waren verborgen...
Adi mocht dan misschien de herinnering van zich hebben afgezet, de beelden van die gemene voddenprop en de tekeningen met de spreuk in het Arabische schrift in de binnenste lappen bleven die verdere dag steeds weer door mijn hoofd spoken. Ik vroeg me af waarom sommige mensen anno 2008 nog steeds met dergelijke hocus pocus in de weer waren met als doel om iemand – om wat voor rede dan ook – het leven zuur te maken, of erger, in een poging die persoon van het leven te beroven. De eerste naald had Mary, Adi’s vrouw voor een lange tijd van onder verlamd gemaakt en als er niet tijdig was ingegrepen zou haar bovenlichaam dat ook geworden zijn. Om maar niet te denken als het kwaad haar hoofd had bereikt. Adi was opmerkelijk genoeg te sterk gebleken voor deze tovenarij en daarom had de guna guna een dankbaar slachtoffer in de vorm van zijn vrouw gevonden.
   Na het downloaden van de foto’s schoot het Adi te binnen dat we die zaterdagmiddag nog naar de stierenrace oefening zouden gaan, dus reden we even later in de richting van het veldje waar dat zou plaatsvinden. Maar daar aangekomen bleek het om onduidelijke rede geen doorgang te hebben die dag. In plaats daarvan bekeken we even verderop – voor mij voor de tweede maal – de ondergelopen velden met zeewater waar mannen, vrouwen en kinderen in de weer waren om het gekristalliseerde zeezout op hoopjes te verzamelen met een soort van sneeuwschuiver. Kleine molens stonden te draaien en transporteerden zo het zeewater naar de velden en door het water te laten verdampen kon men na verloop van tijd de zoutkristallen  met behulp van pikulans verzamelen en afvoeren.
   Omdat we nu toch in de buurt waren stelde Adi voor om naar de oude begraafplaats te gaan waar de overleden Nederlandse arbeiders van de zoutfabriek begraven zouden liggen. Ik had al plaatjes gemaakt van graven gemaakt die naast de oude benteng – fortgelegen waren, maar ik had foto’s van Adi gezien die ik niet had en die graven waren enkel via een ander terrein bereikbaar. Daartoe moesten we een smal slootje oversteken waarna we een braakliggend veld betraden waar de graven met stenen ornamenten tussen bevonden die veelal overwoekerd waren met wilde planten en struiken. Terwijl ik aanstalten maakte om enkele daarvan te fotograferen stapte ik op een scherpe doorn of stoppel, mogelijk een schuin afgekapte cassave plant waarvan de houtige stoppel zo’n 8 centimeter als een spies omhoog stond.
Terwijl ik aanstalten maakte om enkele daarvan te fotograferen stapte ik op een scherpe doorn of stoppel Ik moet een harde schreeuw uitgestoten hebben toen deze door de zool van mijn rubberen slipper en een behoorlijk eind in mijn voetzool stak. Ik had in een reflex mijn voet weer uit die stoppel getrokken en meende dat deze niet was afgebroken en in mijn voet zou zijn achtergebleven. Hij had zo diep gezeten dat het me niet verbaasd zou hebben als die er door de bovenkant weer was uitgekomen.  Adi was er direct bij en zag mij in een plas bloed staan. ‘Niet kijken’, was het eerste wat hij tot me zei, en daarop haalde hij een badstof doekje uit zijn rugzak en verbond me door de lap een paar maal om mijn voet te wikkelen en vast te knopen. 


   De fotosessie was hiermee natuurlijk tot een einde gekomen en we beraadden ons wat het beste was om nu te gaan doen. Volgens mijn gids moest de wond snel worden schoongemaakt, met betadine behandeld en met gaas verbonden gaan worden. Ik wist eigenlijk meteen al dat dit te serieus was om zelf te gaan behandelen. Het was om te beginnen al stom van me geweest een dergelijk ruig terrein slecht met badslippers aan de voeten te betreden, maar het plan was die middag nu eenmaal geweest om de stierenrace te gaan bekijken op een vriendelijk begaanbaar grasveldje. De plannen waren door omstandigheden veranderd, maar mijn schoeisel niet. Ik besefte dat mijn vakantie in gevaar zou komen als ik een tropeninfectie zou oplopen, om maar niet te denken aan wat de gevolgen van zoiets voor mijn voet konden zijn. Daarom vroeg ik Adi maar meteen naar het hospitaal te rijden dat slechts een straat van mijn hotel verwijderd was. 
   Daar aangekomen werd ik direct meegenomen naar de eerste hulpafdeling. Een mank lopende blanke toerist met een bebloede lap om zijn voet had in de ogen van de dienstdoende artsen kennelijk voorrang op de lange rij patiënten, die ongetwijfeld al geruime tijd op hun beurt stonden te wachten. De vrij jonge arts die mij meevoerde naar een zaaltje sprak vreemd genoeg bijna geen woord Engels en vroeg me of ik het bahasa Indonesia machtig was. Mijn standaard antwoord daarop was zoals gewoonlijk ‘sedikit sedikit mas’ (een klein beetje meneer). Daarop vroeg hij mij op een operatietafel te gaan liggen en begon, nadat hij een gordijn om het geheel had dichtgetrokken, voorzichtig het noodverband van mijn voet los te wikkelen. Adi had me de hele tijd vergezeld en stond bij dit alles toe te kijken, terwijl hij aan de arts uitleg gaf van wat er gebeurt was. Maar nu had hij moeite om te blijven kijken, want het resultaat moet er niet bepaald smakelijk hebben uitgezien. Ik merkte nog op dat ik saté Belanda was geweest, maar dit was alleen om de spanning proberen weg te praten.
   Nadat de arts het ergste vuil rondom de wond had schoongemaakt beduidde hij met een handgebaar dat hij een prik zou gaan uitdelen. Ik begreep dat er in zo’n geval meestal een injectie tegen tetanus wordt gegeven en nam al aanstalten om mijn broek los te knopen. Maar nee, de dokter wees naar mijn voet en zei daarbij ‘kaki.’ De injectienaald die nu vlak naast de wond naar binnenging was bijna even pijnlijk als het stappen in de stoppel die middag, alleen kon ik me nu beheersen en hield een gil van de pijn binnen. Het bleek een verdoving te zijn en na even te hebben gewacht vroeg de arts, terwijl hij de wond betastte, of ik wat voelde. Het deed inderdaad geen pijn meer en nu kon de zorgvuldige geneesheer zich gaan uitleven op de wond zonder dat ik daar last van had. Ik zag Adi zijn gezicht nu afwenden want de wond werd nu verder open gesperd teneinde het vanbinnen schoon te kunnen maken met desinfecterende middelen. Nu vroeg ik de arts – ook middels handgebaren – of er hechtingen zouden gaan volgen, maar de man schudde van nee. 
   Inmiddels was er een assistent bij gekomen met een karretje, waar vanaf hij de arts bepaalde instrumenten en bandages aanreikte. Nadat de voet gezuiverd en verbonden was kwam de arts weer met een injectienaald en vroeg me nu de broek wel los te knopen. Nadat hij de tetanusinjectie in mijn achterste had gegeven moest ik nog blijven liggen en wachtte maar af wat er verder nog zou volgen. Adi kwam nu naar me toe en vertelde me dat hij inmiddels de formele zaken zoals de financiële kant ervan bij de balie van het hospitaal had afgehandeld. Ik had een vrij hoog bedrag verwacht dat ik voor deze uitvoerige behandeling zou moeten gaan ophoesten, maar het geheel, inclusief een penicilline kuur, zou me slechts een paar tientjes gaan kosten. Nu vertelde ik mijn trouwe gids wat me al die tijd door het hoofd had gespookt; dat dit een gevolg moest zijn geweest op die guna guna kwestie. ‘Dat moet je niet zeggen’ zei hij geschrokken met een wit weggetrokken gelaat. Maar ik moest steeds denken aan die naalden in die voddenprop en dan daarop aan die gemene steek van de stoppel in mijn voet op die begraafplaats. Daarna weer een naald in mijn voet en tenslotte een in mijn achterste – drie prikken in totaal. Je kan zoiets toeval noemen, maar ik was inmiddels een beetje bijgelovig geworden. Toch kwam Adi hier later op terug door toe te geven dat het wel mijn linker voet betrof, wat in deze cultuur betekent dat alles wat links is onrein of slecht zou zijn. 
   Zoals gezegd had ik het meest bezienswaardige van Sumenep  en Madura inmiddels wel gezien en zag in dit voorval een teken dat het misschien beter was als ik het eiland zou gaan verlaten. Adi moet dit ook zo hebben aangevoeld want hij keek niet echt verbaasd toen ik hem mijn plan toevertrouwde; dat ik – zodra de voet weer was opgeknapt – afscheid van hem zou nemen om mijn reis te gaan vervolgen. 

Ik merkte nog op dat ik saté Belanda was geweest...


Een Moskee op Zondagochtend.

Ik moest nog een dag volmaken in Jakarta voordat mijn vliegtuig naar Manado zou vertrekken en daarom liep ik op die zondagmorgen richt...