Dit
is een waar gebeurd verhaal dat zich begin vorige eeuw afspeelde in
een afgelegen gebied van Zuid Sumatra. Het verhaal is me ooit verteld
en ik heb het uit mijn herinnering ervan opgeschreven:
In
een kleine kampung
had een jonge vrouw met de naam Toetie zojuist haar erf aangeveegd
met een sapu
lidi
(veger) en toen de hele boel aan de kant was zou ze tijd hebben om
haar zuster en zwager te gaan bezoeken in een andere kampung,
een uurtje wandelen in noordelijke richting. Ze wou niet met lege
handen aankomen, dus had ze een mandje met pas gebakken kokoskoekjes
bij zich, bestemd voor bij de thee, die ze liet balanceren boven op
haar hoofd. Zo liep ze die ochtend langs sawa's en stukken oerwoud
die haar bekend voorkwamen, want ze kende bijna elke boom en heuvel
in dit uitgestrekte gebied. Nu kwam ze aan bij een gebied met hoge
bamboebossen en toen zij daar halverwege even stilhield en de mand
met kokoskoekjes naast zich neerzette om even uit te rusten, klonk er
plotseling een hard gekraak met knallen van kapot brekende
bamboeplanten. Een kudde olifanten werkte zich door de dichte
vegetatie heen om te zien wie toch deze indringer zou zijn. Toetie
begreep dat hard weglopen geen zin zou hebben en uit ervaring wist ze
dat roerloos stil blijven staan de beste optie was in zo'n geval. De
leider van dit groepje langsnuitige dieren, een brutale grote stier
liep recht op onze arme, maar moedige Toetie af en rook kennelijk de
geur van de overheerlijke baksels in het gevlochten mandje dat Toetie
naast haar had neergezet. Al gauw had hij de bron van deze heerlijk
geurende lekkernij gevonden en één voor één pakte hij met zijn
slurf deze baksels op en stopte deze daarna in zijn mond.
Rillend
van angst stond Toetie het gebeuren gade te slaan en ze hoopte maar
dat nadat het kolossale beest zijn lekkere trek had gestild, hij zijn
weg weer zou vervolgen. Maar het ondeugende dier had duidelijk andere
plannen. Toen hij het laatste vers gebakken kokoskoekje uit haar
mandje had gevist en opgepeuzeld begon hij met zijn warme snuivende
slurf het kleine dappere vrouwtje van top tot teen te betasten. Eerst
haalde hij de houten pen uit de wrong van Toeties nek, zodat de
blauwzwarte lange haren die glansden van het kokosvet, om haar slanke
schouders naar beneden vielen en daarna trok hij de knoop los uit
haar sarung,
zodat deze van haar welgevormde lijfje naar beneden gleed. Nu stond
het arme vrouwtje zonder enige bedekking van haar lichaam hopeloos
alleen midden in het oerwoud tegenover deze reus die vrijspel had en
doen kon wat hij wilde. Zijn slurf volgde nieuwsgierig maar
zachtaardig alle welvingen van haar fraai gevormde lichaam, maar toen
hij langs haar mooie benen omhoog ging naar een bepaalde plek, vond
Toetie het kennelijk plotseling toch
terlalu
(te erg) geworden en haalde ze plotseling fel met haar rechterhand
uit en gaf daarmee het grootste dier van het woud een fikse klap op
het puntje van zijn snoet. Kennelijk was dit toch een duidelijk teken
voor hem dat ze hiervan niet gediend was want hij keerde zich om,
sloot zich weer aan bij zijn soortgenoten en verdween luid
trompetterend – alsof hij bulderde van het lachen – weer in de
dichte bamboebossen. Hierna kon onze Toetie opgelucht haar weg weer
vervolgen, overigens zonder haar overheerlijke kokoskoekjes. Daarom
verzamelde ze het laatste stukje onderweg nog een paar durians die
vers uit de bomen waren gevallen, zodat ze toch nog iets bij de thee
kon aanbieden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten